Strafbaarheid is een probleem, want het is discriminerend, stigmatiserend, heeft een ‘chilling effect’ oftewel afschrikkend effect op zorgverleners, zorgt voor een onthouding van deskundige zorg en maakt de lichamelijke integriteit van mensen die ongewenst zwanger kunnen raken onnodig kwetsbaar. Bovendien is een medicamenteuze abortus zonder tussenkomst van een arts met een vergunning mogelijk strafbaar voor de zwangere. Tot slot brengt gesubsidieerde categorale zorg onnodige problemen met zich mee.

Ten eerste is het discriminerend om een behandeling die alleen plaats kan vinden bij de helft van de bevolking, namelijk bij mensen met een baarmoeder, buiten de normale zorg om, apart te reguleren. Zij worden hiermee aan een bijzonder (sociaal) geneeskundig regime onderworpen waar het gaat om  het recht op lichamelijke integriteit en zelfbeschikking. 

Ten tweede stigmatiseert de criminalisering van abortus zowel de zorgverlener als degene die een abortus krijgt. Stigmatisering zorgt voor schuldgevoel en stress bij mensen die een abortus krijgen of hebben gehad. Artikel 5 lid 1 van de abortuswet stelt bijvoorbeeld als vereiste dat abortus alleen mogelijk is “indien de noodsituatie van de vrouw deze onontkoombaar maakt”. Een dergelijke kwalificatie is stigmatiserend, want het stelt abortus in een moreel kwaad daglicht als iets inherent kwalijks dat alleen toegestaan is in geval van nood. Daarnaast stigmatiseert het ook zorgverleners.

 

Ten derde heeft de criminalisering van abortus een afschrikwekkend effect. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens noemt dit een ‘chilling effect’ op de zorgprofessional. Omdat abortus in het Wetboek van Strafrecht staat, kan abortus voor zorgverleners ook ‘onethisch’ kan voelen, als iets dat ‘eigenlijk’ niet mag. Hierdoor bestaat het gevaar dat minder zorgprofessionals deze behandeling willen uitvoeren. Dit kan leiden tot een gebrek aan ervaring, kennis en vaardigheden in de zorg. Om dit afschrikwekkende effect te voorkomen, adviseren verschillende organisaties aan om abortus helemaal te decriminaliseren, dus om abortus uit het Wetboek van Strafrecht te halen. Dit zijn onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), commissies van de Verenigde Naties en de FIGO.

Ten vierde wordt door de strafbaarheid van abortus deskundige zorg onthouden. Verloskundigen mogen bijvoorbeeld geen abortusmedicatie voorschrijven, terwijl zij zeer bekwaam zijn in medicamenteuze abortuszorg. Ze hebben hun zorg ook zo geregeld dat zij 24 uur per dag, 7 dagen per week, laagdrempelig aan huis komen. Zij kennen cliënten in de vruchtbare levensfase al goed en staan hen bij tijdens zwangerschap, bevalling en met anticonceptie. Dat zij niet mogen ondersteunen bij abortus is een verspilling van kennis, kunde en zorg. 

Ten vijfde maakt de strafbaarheid van abortus de lichamelijke integriteit van mensen die zwanger kunnen worden onnodig kwetsbaar. De strafbaarheid van abortus is een handvat voor de lobby van conservatieve religieuze stromingen die tegen abortus zijn. Tevens betekent het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om abortus weer verder te criminaliseren in een ongunstiger politiek klimaat. We zien hier in Polen en Hongarije de gevolgen van. 

Ten zesde is een medicamenteuze abortus zonder tussenkomst van een arts met een vergunning mogelijk strafbaar. Dat betekent dat de zwangere strafbaar zou kunnen zijn als ze zonder tussenkomst van een arts met abortuspillen zelf een abortus opwekt. De abortuswet heeft hier niet in voorzien, omdat medicamenteuze abortus niet mogelijk was toen deze wet tot stand kwam. 

Ten zevende is er hierdoor gesubsidieerde categorale zorg ontstaan met drie belangrijke nadelen. Er bestaat hierdoor de mogelijkheid dat een overheid met een anti-abortusstandpunt kan sturen op de omvang en kwaliteit van de abortuszorg. Ook wordt hierdoor een groot administratief, kostenverslindend apparaat in stand gehouden (subsidieregeling, IGJ controle) terwijl de abortuszorg anders vrij eenvoudig geïntegreerd kan worden in de reguliere zorg.